WOORDENSCHAT 2 - TEST 4
Vul in met onderstaande woorden !
zouten ♦ beter ♦ brengen ♦ geeft ♦ bladzijde ♦ schrift ♦ zacht ♦ bezig ♦ gewond ♦ hoog
♦ onweert ♦ anders ♦ pijn ♦ afgelopen ♦ daarna ♦ vergadering ♦ vlijt ♦ ruimte ♦ lijden ♦ Als
1. à force de travail
met
2. J'ai mal
Het doet me
.
3. s'occuper de quelque chose
zich met iets
houden
4. La maison a trois étages
Het huis is drie verdiepingen
.
5. La salle peut contenir 90 personnes
Er is
voor 90 mensen in de zaal.
6. saler les aliments
het eten
7. reconduire à la maison
naar huis
8. écrire dans un cahier
in een
schrijven
9. de mieux en mieux
steeds
10. Je ne puis faire autrement que ...
Ik kan niet
dan ...
11. Cela ne fait rien!
Dat
niets !
12. peu après
meteen
13. Si vous n'y voyez pas d'objection.
u er niets op tegen hebt.
14. dimanche dernier
zondag
15. Il y a de l'orage.
Het
.
16. un bruit léger
een
geluid
17. grièvement blessé
zwaar
18. assister à une réunion
een
bijwonen
19. au bas de la page
onderaan de
20. subir une perte
verlies
.
Generated by
GaPeX v.2.2
| Valid XHTML 1.0 | Valid CSS 3.0