Clique sur les mots dans le bon ordre ! N'oublie pas la ponctuation !


1.
vandaag Ik denk hij dat komt .

2.
komt Ze schrijft ze terug dat naar België volgende maand .

3.
dat doen we ons best De leraar zegt moeten .

4.
nog was te vroeg dat Hij zei het .

5.
we dat zouden ons moeten haasten Hij vindt .

6.
staat dat op ze Ze zegt om 6 uur .

7.
ze dat Ma heeft me gezegd boodschappen vanavond doen ging .

8.
gaan Hij schrijft dat naar Italië in de zomer hij zal .

9.
zijn de hele dag zal hij Ik geloof dat afwezig .

10.
mogen ze Hij vraagt gaan naar huis wanneer .



©2009- - LDD-Soft.be