Ex.1 - Epithète ou attribut?

  1. Dirk heeft vandaag een lang EPITH. ATTR. huiswerk. Het is moeilijk EPITH. ATTR. .
  2. Het verse EPITH. ATTR. brood was heel lekker EPITH. ATTR. .
  3. Dit jaar was de zomer niet mooi EPITH. ATTR. en we moesten vaak warme EPITH. ATTR. kleren aantrekken.
  4. Tom is die grote EPITH. ATTR. jongen daar met een grijs EPITH. ATTR. hemd. Zijn broek is zwart EPITH. ATTR. .
  5. Waarom zie je er zo bedroefd EPITH. ATTR. uit?
  6. Zijn haar is bruin EPITH. ATTR. en hij heeft blauwe EPITH. ATTR. ogen.
  7. Zijn wagen is rood EPITH. ATTR. met witte EPITH. ATTR. strepen.
  8. Vanavond geeft hij een groot EPITH. ATTR. feest voor zijn beste EPITH. ATTR. vrienden.
  9. De leraar is niet tevreden EPITH. ATTR. over zijn leerlingen. Ze zijn lui EPITH. ATTR. , zegt hij.
  10. Wie heeft een halve EPITH. ATTR. liter rode EPITH. ATTR. wijn gedronken?
©. ~ LDD-Soft.be